Als het laatste jaar ons iets geleerd heeft,
dan is het wel missen.
Voor zover we dat kunnen leren, natuurlijk …
We missen de kleinkinderen,
de kinderen,
de vrienden.
We missen feesten en familieweekends,
we missen de geefwinkel.
We missen concerten en theatervoorstellingen,
een museum à l’improviste,
eens ergens gaan eten,
of alleen maar iets drinken.
We willen wel nog eens een meerdaagse citytrip,
of eindelijk die verre reis…
Kek heeft ondertussen al zoveel van de rust kunnen genieten,
dat ze moeilijk terug zal wennen aan een volle agenda.
Maar zo ver is het bijlange nog niet,
nu Britse en Zuid-Afrikaanse varianten voor extra Corona-stress zorgen en
de vaccinatie niet zo vlot als gedroomd verloopt.
Tel bij al dat gemis ook nog het ánder gemis,
dat op 14 februari al een eerste lustrum ‘viert’.
Dát is eigenlijk nergens mee te vergelijken.
Bij beslissingen ontbreken toetssteen en referentiekader.
Alleen lijkt alles een loodzware verantwoordelijkheid.
Alles alleen …
En het is niet dat Snor en Kek het altijd en overal over eens waren,
verre van,
maar we hadden toch een tweezaamheid waar we meer dan 40 jaar
samen in gegroeid waren.
Gelukkig is er nu nog onze (uitgebreide) achtzaamheid!
Snor zijn gevleugelde woorden fladderen nog steeds rond.
We stappen ‘mannelijk’ door en houden ons gerief ‘fatsoenlijk’ vast aan tafel.
Zo ‘werkt’ Kek steevast ‘alle resten op’ en
kruipt ze nog elke avond ‘in hare nest’.
Ze produceert af en toe ‘een streepje muziek’,
permitteert zich zeer uitzonderlijk ‘een echte zotternij’,
maar ‘zotte kosten’?
Neen, dat niet, dat zou ‘pure waanzin’ zijn.
En dat de mannekes ‘goe bezig zijn’ is een feit,
geen ‘halfsegats’ gedoe.
‘Op een volle buik staat (nog steeds) een vrolijk hoofd’,
we eten nog altijd ‘groensels met groensels’ ondanks dat die ‘niet ver dragen’
en vragen we ons bij het eten af: ‘groeit dat hier’.
Als we ziek zijn of ergens pijn hebben, en ‘het is vanzelf gekomen, dan zal het ook vanzelf weer weggaan’.
We krijgen nog ‘tekens van God’ alhoewel Kek zich al vaak heeft afgevraagd of het nu eigenlijk geen ‘tekens van Snor’ zijn.

Lillo – 2012
14 februari, een lustrum al,
alleen,
maar nog veel om gelukkig van te zijn.
De zon scheen en de eekhoorn en de mier zaten in het gras aan de oever van de rivier. Boven hen ruiste de wilg, voor hen kabbelde het water, terwijl in de verte de lijster zong.
‘Volgens mij,’ zei de eekhoorn, ‘ben ik nu gelukkig.’
De mier zweeg en kauwde op een grassprietje.
‘Ik denk,’ zei de eekhoorn, ‘dat ik nooit gelukkiger kan zijn dan nu.’
‘Nou…’ zei de mier. ‘En als er nu eens een honingtaart voorbij zou komen vliegen met een briefje erop: voor de eekhoorn en de mier…?’
‘Ja,’ zei de eekhoorn. ‘Dan zou ik nóg gelukkiger zijn. Maar gelukkiger dan dán is onmogelijk.’
‘Nou…’ zei de mier. ‘Als ik nu eens van plan was op reis te gaan en ik zou zeggen: eekhoorn, ik ga niet, ik blijf bij jou, goed?…’
‘Ja,’ zei de eekhoorn. ‘Je hebt gelijk. Dan zou ik nog gelukkiger zijn…’
‘En als de krekel vanavond een heel groot feest gaf, en als je nu plotseling een brief met een uitnodiging van de walvis kreeg, en als de zon vandaag niet meer onder zou gaan, en als alles rook naar verse beukennoten…?’
De eekhoorn zweeg. Hij keek naar het glinsterende water en dacht: dus ik ben eigenlijk helemaal niet zo gelukkig…
Hij keek schuin opzij naar de mier. Maar de mier had zijn ogen dicht, kauwde op het grassprietje en liet de zon op zijn gezicht schijnen.
Wat ben ik dan? dacht de eekhoorn. Als ik niet heel gelukkig ben…
Het was alsof er een wolk voor zijn gezicht schoof. Hij wist geen antwoord op die vraag.
In de verte zweeg de lijster en begon de nachtegaal te zingen, zomaar, midden op de dag. Hé, dacht de eekhoorn, wat zijn dat? Hij voelde iets bewegen in zijn ogen. Tranen? dacht hij. Zijn dat tranen? Hij zuchtte diep, vouwde zijn staart onder zijn achterhoofd en keek naar de lucht. Ik zal maar niet meer denken, dacht hij. Maar hij wist dat dat heel moeilijk was.
Zo lagen zij daar naast elkaar in het gras aan de oever van de rivier, de mier en de eekhoorn.
‘Wat liggen wij hier heerlijk, eekhoorn,’ zei de mier na een hele tijd.
De eekhoorn zei niets.
‘Ik heb nog nooit zo heerlijk gelegen,’ zei de mier.
Ik wou, dacht de eekhoorn, dat ik eens één keer op een tak zat, met mijn knieën over elkaar en dat de mier beneden stond en naar boven riep: je hebt gelijk, eekhoorn, ik geef het toe, je hebt helemaal gelijk…
De zon zakte langzaam naar omlaag, de rivier kabbelde en in de verte zong de merel. De eekhoorn keek maar en luisterde maar en dacht verder niets.
Toon Tellegen – Na aan het hart – Dierenverhalen vol vriendschap
Oahu – 2012
En over ‘gevleugelde woorden’ gaat onderstaand gedicht!
Het is van Jan Eijkelboom en komt uit de bundel Tweede ronde uit 1990.
Woordjes leren
Jongens, heb je verdriet,
sprak toen de leraar Grieks,
Dan moet je woordjes leren, woordjes
leren. Hij knikte energiek
zodat er as viel op zijn vest,
maar dat was toch al vies.
Wij lachten half vertederd,
half meewarig, want tragiek
daar wist je alles van en hij,
heel oud, haast vijftig, niets.
En dat het overging als je maar
woordjes leerde, dat was iets
zo absurds, zo dolkomieks
Dát het in omloop kwam als een
gevleugeld woord. Het klapwiekt
nu verdrietig om mij heen
omdat ik later woordjes leerde
waarmee je ‘t monster kunt bezweren
en ik hem niet meer zeggen kan
hoe ik soms naar die stem verlang,
naar dat onhandig advies.
Tegenwoordig zou men dat een ‘meme’ noemen?