Uitjes, Wandelen/natuur

Naar Gent?

Zomaar eens ‘naar Gent gaan’ is er, sinds de Corona-mizerie begon, niet meer van gekomen.
De stad, de musea, een concert, logeren, gaan eten, … 
het mag allemaal niet.
Dus moet er tegenwoordig een goeie reden zijn om naar Gent te gaan en de gekoppelde activiteit is dan meestal ‘een wandeling in de Bourgoyen’.
Er zijn ergere dingen.
Het helpt dat Anna daar nu vlakbij woont, en dat Kek er nog met haar oude auto heen kan.
Alles wat mee moet voor één van Kek haar Gentenaars wordt dan ook bij Anna gedropt.

Lente in de Bourgoyen is mooi, al zeker op een zonnige dag!
Echt lente is het nog niet, maar alles lijkt erop.
Kek schrikt wel van de hoeveelheid mensen die er joggen en wandelen, maar volgens haar Gentenaars zijn we er op een rustige moment…











De knotwilgen zijn prachtig in al hun fases van geknot zijn!

Sneeuwklokjes bloeien en speenkruid is er klaar voor!



Ondertussen slapen in Kek haar tuin de hommels in de krokussen!


Standaard
lezen

Zomerboek!

Lezen, soms komt het er écht niet van …
Van de stapel die een maand geleden meekwam uit de bibliotheek is nog nagenoeg niets gelezen,
en daar zijn verschillende redenen voor.

Een beetje gelezen in de biografie van Hannah Arendt (niet zo vlot leesbaar),
een paar interviews uit De Werkkamer, met Vlaamse en Nederlandse dichters 
(wel interessant, maar niet om al die verschillende interviews na elkaar te lezen),
een paar gedichten uit Koor van Peter Verhelst 
(zeer intrigerend, maar geen lichtvoetige poëzie),
een paar bladzijden in Zonder trommels en trompetten van Jeroen Brouwers
(overal in het boek onderstrepingen en aanduidingen in potlood,
en dat is niet ‘leesbaar’)

(nog) niets in Kafka is dood van Thijs Feuth …

Maar,

Zomerboek van Tove Jansson: dát was fijn lezen.
Kek kreeg de tip na haar vorige leespost.
Dat boek is echt een pareltje,
om met mondjesmaat te degusteren.
Kek is er onmiddellijk opnieuw in begonnen als het uit was,
om de traagheid en de eenvoud van ‘zomer op een eiland’ nog even vast te houden.

Zomerboek gaat over een gezin dat tijdens de zomer op een klein eiland verblijft, 
ergens in de Finse bocht.
Er is Sophia
het kind, dat toch al enige zelfstandigheid heeft, redelijk eigenzinnig is en af en toe serieus humeurig. Sophia woont in het kinderhuisje.
Er is de grootmoeder
die oud en krakkemikkig is, veel leest, vreemde dieren uit hout snijdt, in ‘t geniep sigaretten rookt en die op gezette tijden chagrijnig wordt.
De grootmoeder woont in de logeerkamer.

Sophia en de grootmoeder, ondanks dat we van geen van beiden de leeftijd te weten komen, krijgen al na een paar hoofdstukken iets vertrouwd: nu eens herkent Kek zich in de grootmoeder, dan weer in Sophia.
Ze ziet hen zo over het eiland lopen.
Tussen die twee is een zalige verstandhouding.
Ze zijn bijzonder eerlijk en soms
zonder genade voor elkaar, maar ook bezorgd,
en ze hebben allebei een hang naar magie.

Daarnaast is er de vader, die voornamelijk aan-tafel-werkt, uit vissen gaat en boodschappen doet.
De verhalen gaan vooral over de belevenissen van Sophia en de grootmoeder, en natuurlijk over de zee, het water, de rotsen, de grot, de ravijn, het spookbos, de wind, de natuur, …

Kek zou heel het boek kunnen overtypen 
-er zit zoveel wijsheid en schoonheid in elk verhaal- 
maar ze zal het bij een paar fragmentjes houden!
Om te beginnen met eentje dat de grootmoeder wel een beetje typeert.

De zee lag er spiegelglad bij, en was zo kleurloos dat je nauwelijks kon zien dat hij blauw was. De grootmoeder zat midden in de boot onder een paarse parasol. Ze had een hekel aan paars, maar er was geen andere parasol en bovendien was het een mooie kleur, net zo licht als de zee. Vanwege de parasol leken ze je reinste zomergasten, wat ze niet waren. Het gezin legde lukraak aan, want er was geen lijzijde, alles was lijzijde.
Ze droegen hun spulletjes aan land en zetten de boter in de schaduw. De rotsen waren heet onder hun voeten. De vader stak de parasol in een rotsspleet, daar kon de grootmoeder fijn op een luchtbed liggen. Ze zag ze elk een andere kant op gaan en het eiland was zo groot dat ze algauw kleine stippen waren die zich langs de waterkant voortbewogen. Toen kroop ze onder de parasol vandaan, nam haar wandelstok en ging haar eigen kant uit, maar eerst legde ze een knoedel truien en badjassen op het luchtbed zodat het leek of ze sliep.

Sophia en de grootmoeder voeren veel gesprekken!
Zoals, bijvoorbeeld:

‘O,’ zei de grootmoeder. ‘Goed dat ik het weet. Nu ben jij aan de beurt.’
‘Mogen engelen naar de hel vliegen?’
‘Natuurlijk. Want er kunnen een hoop vrienden en kennissen van ze in de hel zitten!’
‘Nu heb ik je!’ riep Sophia. ‘Want gisteren zei je dat er geen hel bestaat!’
Haar grootmoeder kwam geïrriteerd overeind zitten. Ze zei: ‘Daar denk ik vandaag nog net zo over. Maar wat we nu doen is gewoon een spelletje spelen.’
‘Het is geen spelletje. Over God praten is een serieuze zaak.’
‘Hij zou nooit zoiets doms bedacht hebben als het maken van een hel!’
‘En of hij dat gedaan heeft!’
‘Nee dat heeft hij niet gedaan.’
‘Jawel! Een grote, machtige hel!’
De grootmoeder stond veel te snel op, want ze was boos. Het hele weiland tolde om haar heen en ze stond op het punt haar evenwicht te verliezen.
Ze wachtte even en zei: ‘Sophia. Dit is niet iets om ruzie over te maken. Je begrijpt vast wel dat het leven al moeilijk genoeg is zonder dat je er naderhand voor gestraft hoeft te worden. Het gaat erom dat je getroost wordt.’


Op een keer vond de grootmoeder een grote witte ruggenwervel in het zand. Die was te hard om te bewerken en ze had hem toch niet kunnen verfraaien, daarom legde ze hem gewoon zoals hij was in het spookbos neer. Ze vond nog meer botten, sommige wit, andere grauw, allemaal door de zee aan land gespoeld.
‘Wat voer je toch uit?’ vroeg Sophia.
‘Ik speel,’ antwoordde de grootmoeder.
Sophia kroop het spookbos in en zag wat haar grootmoeder allemaal gemaakt had. ‘Is dit een tentoonstelling?’ vroeg ze. Maar de grootmoeder zei dat het niets met beeldhouwen te maken had, beeldhouwen was iets heel anders.
Ze begonnen samen langs de waterkant naar botten te zoeken.
Zoeken en vergaren is iets aparts, omdat je alleen dát ziet waarnaar je zoekt. Als je veenbessen plukt zie je alleen wat rood is, en zoek je botten, dan zie je alleen wat wit is; waar je ook loopt, je ziet niets anders dan botten.

Dat is toch echt zo waar! Kek maakt dat elke keer mee als ze padden gaat overzetten. Soms is ze zo gefocust om salamanders te zien, dat kikkers en padden over het hoofd gezien worden…

En wat met deze vaststelling?

Iedere zomer worden de nachten ongemerkt donkerder. Op een avond in augustus moet je voor het een of ander naar buiten en opeens is alles pikzwart, er heerst een grote, warme, zwarte stilte om het huis. Het is nog zomer, maar het leven is eruit; de zomer is zonder verdorring tot stilstand gekomen en de herfst is nog niet klaar voor zijn entree. Sterren zijn er nog niet, alleen duisternis.

Het boek zit echt vol met fijne observaties van en bespiegelingen over mens en natuur.

Kek zou nu eigenlijk ook wel graag een Winterboek van Tove Jansson willen lezen!
En ze zal alleszins eens op zoek gaan naar de kinderboeken die Tove Jansson geschreven heeft.
Over de Moemin gaan die…

Standaard
Uncategorized

14 februari

Het is een bijzondere dag.

En al zeker als het ook nog eens zondag én 14 februari is.

Kek denkt elke gewone dag, 
nagenoeg elk gewoon uur 
aan Snor, 
dus wat denken jullie
dat ze doet
vijf jaar later
op dezelfde dag
en dezelfde datum?

Juist!
Elke milliseconde aan Snor denken,
bij benadering.


2013, op een feestje van Mémé


‘Als je een landschap was waar ik doorheen kon lopen,
stil staan en kijken met mijn ogen open
en languit op de harde grond gaan liggen,
er mijn gezicht op drukken en niets zeggen.
Maar ’t meeste lijk je op de grote lucht erboven,
waar ruimte is voor buien licht en donkre wolken
en op de vrije wind daartussen,
die in mijn haren woelt en mijn gezicht met kussen
bedekt, zonder te vragen, zonder te beloven.’

Maria Vasalis

(Met dank aan Marianne om dit te sturen)
Standaard
Uncategorized

Nog (een klein beetje) sneeuw …

De afkoelingsweek is halfweg, zowel in het secundair onderwijs als in de natuur.
De dikke laag sneeuw blijft goed liggen!

Dat de Inuit wel honderd woorden voor sneeuw hebben, blijkt een onjuist verhaal.
Als het wel zou kloppen, dan zou Kek het zeker begrijpen.
Het wit is zo prachtig, dat ze veel en veel teveel foto’s maakt…

Voor de vierde dag op rij: een sneeuwwandeling!
Vier dagen sneeuw, maar telkens anders.
Zo verandert bijvoorbeeld dagelijks het geluid dat de sneeuw maakt als je er over loopt!

Sneeuw op een grijze dag levert bijna zwart-witfoto’s.


Bij de Antitankgracht


De Kleine beek


Een overstroomde, bevroren akker

Sneeuw op een zonnige dag schittert!
De foto’s zijn gemaakt in De Pont.


De sneeuw ‘zweeft’ boven de takjes


En sneeuw laat steeds nieuwe, vreemde sporen zien …
Kek zal zich eens moeten toeleggen op ‘sporen in de sneeuw’!

Woensdagnamiddag: overal opgetogen kinderen met sleeën, of aan het schuiven, en ouders die zowaar ook het kind in zich laten bovenkomen. Vakantiesfeer!


En ‘s ochtends vroeg en ‘s avonds laat dempt de sneeuw alle geluid:
dan is het écht zalig stil!

Winter
-Edward van de Vendel-

Er vallen vlokken-
alles knippert,
knippert van het licht.
Als je omhoogkijkt legt de sneeuw 
een zachte hand op je gezicht.
En gaat het daarna
ook nog eens
een klein beetje waaien,
dan begint die hand
je ook nog eens
een klein beetje
te aaien.





Standaard
Schilde, Wandelen/natuur

SNEEUW!


Winter
 – Herman de Coninck –

winter, je ziet weer de bomen
door het bos, en dit licht
is geen licht, maar inzicht:
er is niets nieuws zonder de zon.

en toch is ook de nacht niet
uitzichtloos, zo lang er sneeuw ligt
is het nooit volledig duister, nee,
er is de klaarte van een soort geloof
dat het nooit helemaal donker wordt.
zo lang er sneeuw is, is er hoop.


Er is zaterdagnacht, 6 februari, heel wat sneeuw gevallen in Schilde…
Omdat de paddentrek al begonnen is en Kek ondermeer op zondagochtend de shift voor haar rekening neemt, krijgen we ‘s ochtends een bijna maagdelijk sneeuwlandschap cadeau!
Alles ziet er anders uit, je zou nog verdwalen op een plek waar je elke dag wandelt…

Padden zijn er niet te rapen, diersporen zien we wel en de stilte is hoorbaar.




De trek zal nu door de koudegolf even stilliggen.

Maar we zijn al goed begonnen!
Eind januari vond Kek verschillende platgereden dieren in De Pont, 
een teken aan de wand!




  

Op maandag 1 februari is de technische dienst van Schilde begonnen met het zetten van de schermen en de emmers in De Pont en op vrijdag 5 februari was ook het overzetstuk aan de Rode Dreef afgewerkt.
Ondertussen zijn er al 241 amfibieën veilig overgezet.
In De Pont waren dat 96 padden, 80 kikkers, 5 alpenwatersalamanders, 15 kleine watersalamanders en 6 vinpootsalamanders.
In de Rode Dreef begonnen voorlopig enkel de salamanders aan de trek:
13 alpenwatersalamanders, 23 kleine watersalamanders en 3 vinpoten.

En het is wel geen poëzieweek meer, en ook geen kerst,
maar toch nog een sneeuwgedicht!

Tweedehands regen

– Ingmar Heytze –

Er valt geen sneeuw met kerst, dit jaar.
De weerman had het al verwacht.
Het regent, dat is zonneklaar, ook
in de Stille Nacht. Zo gaat dat hier,
dat weet je toch vooraf. We hebben
geen klimaat, we hebben straf.

Die witte kerst is net zoiets als vrede,
het bestaat als iedereen er in gelooft.
Vroeger, denk je, was het beter,
Zwarte Piet was zwart, geen slaaf,
en elke kerst was wit. Het is niet waar.
De meeste sneeuw zit in je hoofd.

En wat is sneeuw? Sneeuw is als tijd,
het valt en zwijgt, het smelt al weg
terwijl je er naar kijkt, wat weet het
over vroeger, later – sneeuw, wat is
het anders dan bevroren water?
Sneeuw is regen, tweedehands.

Sneeuw maakt alle dingen zachter,
het legt een deken op de daken
en de velden, even is dit land
een plaatje uit een kinderboek –
één dag later is het grijze blubber
om met de auto doorheen te waden.

Geef mij een bed van sneeuwwit dons
met iedereen die ik nog lang niet missen
kan, met jou, met mij, met haar en hem,
met ons, champagne, sushi, chocola…
Een witte kerst is Russische roulette,
één op tien keer is het raak. Laat ons
dromen van een natte kerstmis
en een weggewaaid nieuwjaar.

Want wat is sneeuw? Sneeuw is als tijd,
het valt en zwijgt, het smelt al weg
terwijl je er naar kijkt, wat weet het
over vroeger, later – sneeuw, wat is
het anders dan bevroren water?
Sneeuw is regen, tweedehands.
Standaard
bedenkingen, Snor

Gemis

Als het laatste jaar ons iets geleerd heeft, 
dan is het wel missen.
Voor zover we dat kunnen leren, natuurlijk …
We missen de kleinkinderen,
de kinderen,
de vrienden.
We missen feesten en familieweekends, 
we missen de geefwinkel.
We missen concerten en theatervoorstellingen,
een museum à l’improviste,
eens ergens gaan eten, 
of alleen maar iets drinken.
We willen wel nog eens een meerdaagse citytrip,
of eindelijk die verre reis…
Kek heeft ondertussen al zoveel van de rust kunnen genieten, 
dat ze moeilijk terug zal wennen aan een volle agenda.
Maar zo ver is het bijlange nog niet, 
nu Britse en Zuid-Afrikaanse varianten voor extra Corona-stress zorgen en
de vaccinatie niet zo vlot als gedroomd verloopt.

Tel bij al dat gemis ook nog het ánder gemis, 
dat op 14 februari al een eerste lustrum ‘viert’.
Dát is eigenlijk nergens mee te vergelijken.
Bij beslissingen ontbreken toetssteen en referentiekader.
Alleen lijkt alles een loodzware verantwoordelijkheid.
Alles alleen …
En het is niet dat Snor en Kek het altijd en overal over eens waren, 
verre van,
maar we hadden toch een tweezaamheid waar we meer dan 40 jaar
samen in gegroeid waren.
Gelukkig is er nu nog onze (uitgebreide) achtzaamheid!

Snor zijn gevleugelde woorden fladderen nog steeds rond.
We stappen ‘mannelijk’ door en houden ons gerief ‘fatsoenlijk’ vast aan tafel.
Zo ‘werkt’ Kek steevast ‘alle resten op’ en
kruipt ze nog elke avond ‘in hare nest’.
Ze produceert af en toe ‘een streepje muziek’, 
permitteert zich zeer uitzonderlijk ‘een echte zotternij’,
maar ‘zotte kosten’? 
Neen, dat niet, dat zou ‘pure waanzin’ zijn.
En dat de mannekes ‘goe bezig zijn’ is een feit,
geen ‘halfsegats’ gedoe.
‘Op een volle buik staat (nog steeds) een vrolijk hoofd’, 
we eten nog altijd ‘groensels met groensels’ ondanks dat die ‘niet ver dragen’ 
en vragen we ons bij het eten af: ‘groeit dat hier’.
Als we ziek zijn of ergens pijn hebben, en ‘het is vanzelf gekomen, dan zal het ook vanzelf weer weggaan’.
We krijgen nog ‘tekens van God’ alhoewel Kek zich al vaak heeft afgevraagd of het nu eigenlijk geen ‘tekens van Snor’ zijn.



Lillo – 2012

14 februari, een lustrum al,
alleen, 
maar nog veel om gelukkig van te zijn.

De zon scheen en de eekhoorn en de mier zaten in het gras aan de oever van de rivier. Boven hen ruiste de wilg, voor hen kabbelde het water, terwijl in de verte de lijster zong.
‘Volgens mij,’ zei de eekhoorn, ‘ben ik nu gelukkig.’
De mier zweeg en kauwde op een grassprietje.
‘Ik denk,’ zei de eekhoorn, ‘dat ik nooit gelukkiger kan zijn dan nu.’
‘Nou…’ zei de mier. ‘En als er nu eens een honingtaart voorbij zou komen vliegen met een briefje erop: voor de eekhoorn en de mier…?’
‘Ja,’ zei de eekhoorn. ‘Dan zou ik nóg gelukkiger zijn. Maar gelukkiger dan dán is onmogelijk.’
‘Nou…’ zei de mier. ‘Als ik nu eens van plan was op reis te gaan en ik zou zeggen: eekhoorn, ik ga niet, ik blijf bij jou, goed?…’
‘Ja,’ zei de eekhoorn. ‘Je hebt gelijk. Dan zou ik nog gelukkiger zijn…’
‘En als de krekel vanavond een heel groot feest gaf, en als je nu plotseling een brief met een uitnodiging van de walvis kreeg, en als de zon vandaag niet meer onder zou gaan, en als alles rook naar verse beukennoten…?’
De eekhoorn zweeg. Hij keek naar het glinsterende water en dacht: dus ik ben eigenlijk helemaal niet zo gelukkig…
Hij keek schuin opzij naar de mier. Maar de mier had zijn ogen dicht, kauwde op het grassprietje en liet de zon op zijn gezicht schijnen.
Wat ben ik dan? dacht de eekhoorn. Als ik niet heel gelukkig ben… 
Het was alsof er een wolk voor zijn gezicht schoof. Hij wist geen antwoord op die vraag.
In de verte zweeg de lijster en begon de nachtegaal te zingen, zomaar, midden op de dag. Hé, dacht de eekhoorn, wat zijn dat? Hij voelde iets bewegen in zijn ogen. Tranen? dacht hij. Zijn dat tranen? Hij zuchtte diep, vouwde zijn staart onder zijn achterhoofd en keek naar de lucht. Ik zal maar niet meer denken, dacht hij. Maar hij wist dat dat heel moeilijk was.
Zo lagen zij daar naast elkaar in het gras aan de oever van de rivier, de mier en de eekhoorn.
‘Wat liggen wij hier heerlijk, eekhoorn,’ zei de mier na een hele tijd.
De eekhoorn zei niets.
‘Ik heb nog nooit zo heerlijk gelegen,’ zei de mier.
Ik wou, dacht de eekhoorn, dat ik eens één keer op een tak zat, met mijn knieën over elkaar en dat de mier beneden stond en naar boven riep: je hebt gelijk, eekhoorn, ik geef het toe, je hebt helemaal gelijk…
De zon zakte langzaam naar omlaag, de rivier kabbelde en in de verte zong de merel. De eekhoorn keek maar en luisterde maar en dacht verder niets.

Toon Tellegen – Na aan het hart – Dierenverhalen vol vriendschap


Oahu – 2012

En over ‘gevleugelde woorden’ gaat onderstaand gedicht!
Het is van Jan Eijkelboom en komt uit de bundel Tweede ronde uit 1990.

Woordjes leren

Jongens, heb je verdriet,
sprak toen de leraar Grieks,

Dan moet je woordjes leren, woordjes
leren. Hij knikte energiek

zodat er as viel op zijn vest,
maar dat was toch al vies.

Wij lachten half vertederd,
half meewarig, want tragiek

daar wist je alles van en hij,
heel oud, haast vijftig, niets.

En dat het overging als je maar
woordjes leerde, dat was iets

zo absurds, zo dolkomieks
Dát het in omloop kwam als een

gevleugeld woord. Het klapwiekt 
nu verdrietig om mij heen

omdat ik later woordjes leerde
waarmee je ‘t monster kunt bezweren

en ik hem niet meer zeggen kan
hoe ik soms naar die stem verlang,
naar dat onhandig advies.

Tegenwoordig zou men dat een ‘meme’ noemen?

Standaard