Wandelen/natuur

Natuur in Schilde

Natuurpunt kocht deze maand (juli 2020) 37 ha biologisch uiterst waardevol bos in ’s Gravenwezel. Het in 2018 aangekochte Gravinnenbos verdubbelt zo in oppervlakte tot 29 ha en daar bij komt nog de 22 ha van de Lage Haar.
Wij gingen kijken, en zagen dat het er goed was!





Met de uitbreiding Heerenbos dat grenst aan het onvolprezen natuurgebied De Pont, en met het Verbrand bos, het Wolvenbos en de Putse Heide
komt het totaal van de oppervlakte beschermd natuurgebied in Schilde nu op ruim 85ha.
Fantastisch is dat!

Zicht vanuit het Heerenbos richting omliggend weiland

De Pont, centrale vijver

Zomergasten in de pont

Verbrand bos, Wolvenbos, Gravinnenbos palen allemaal aan de antitankgracht.

De antitankgracht

Pijlenbrug in Schildehof

Naast de bovengenoemde gebieden beheert Natuurpunt in Schilde ook nog de kelders van het kasteel van Schildehof en de bunkers bij de Schans van Schilde als vleermuizenreservaten.
Enkel de Pont is (meestal) vrij toegankelijk, wel zijn honden er niet toegelaten.
Alle andere reservaten zijn enkel toegankelijk bij geleide wandelingen.
 Je kan ze wel in één wandeling ‘van buitenaf’ gaan bekijken.
Het Gravinnenbos en de Haar zie je tussen knooppunten 38 en 91 links liggen.

Tussen 63 en 62 wandel je eerst tussen Wolvenbos en Verbrand bos door, en verder rond het Verbrand bos.

Als je bij knooppunt 61 het Renier Sniederspad even naar links volgt (richting 60,59) loop je door de Putse Heide.


Eindigen doe je in Schildehof, knooppunt 53, waar een heuse Natuurpuntwandeling uitgestippeld is.


Voor deze reservaten heeft Kek regelmatig een centje over.
Zeg nu zelf: de natuur was en is toch wel zeer waardevol in Coronatijd!

Project 7724 Schijnvallei: hiermee steun je de Beemdkant (Wijnegem/Wommelgem), Het Veer (Wommelgem), De Pont en Heerenbos (Schilde), Rundvoort (Oelegem)
Project 7821 Tussen Groot en Klein Schijn: hiermee help je de aankoop van het Gravinnenbos (’s Gravenwezel) en de bossen langs de antitankgracht te financieren
Vanaf 40€ schenking krijg je een fiscaal attest, goed voor belastingaftrek.
Zo weet je alvast wat er met een deel van je belastinggeld gebeurt!

Wil je een project in Schilde steunen?
Een gift kan je doen op het nummer IBAN BE56 293021207588
van Natuurpunt, Coxiestraat 11, 2800 Mechelen.
Vermeld zeker het juiste projectnummer!
 
Standaard
geschiedenis

Geschiedenis in zwart-wit, deel 2

Zij die we liefhebben 
en verloren, zijn niet 
meer waar zij waren,
maar zijn altijd waar wij zijn.
(Onbekende dichter)

De geschiedenis in het bewuste fotoalbum van Mémé Vanderschaeve begint op 26 april 1951, met een professionele trouwfoto van Kek haar ouders.

Op de foto, zittend: Mémé Vanderschaeve, Kek haar ouders, Pépé Bakkers,
staand: André, Cécile, Pépé Vanderschaeve, Mémé Bakkers
De originele foto is zo te zien vervangen door een kleiner formaat, op het blad gelijmd.

Op de volgende bladzijde: echte statiefoto’s

Mémé (Vanderschaeve) had stijl, zoveel is zeker!
Als je haar daar zo ziet zitten, zou je nooit geloven dat ze het liefste at met een kromgebogen vork en een versleten Herdersmesje…
En krassen dat dat mesje deed op het bord!
Wij moesten dan wel ‘eten en zwijgen’ en Pépé die ‘s avonds graag een appel at, en dat deed ‘op zijn konijntjes’ met de nodige bijgeluiden, 
dat verraadde volgens haar zijn afkomst (Meensestraat), maar dat mesje …

Veel ‘eerste’ foto’s van Kek staan er niet in het album, een paar wazige van in het moederhuis…

De foto’s komen hieronder in min of meer chronologische volgorde, zoals in het album.
De verhalen zijn meer associaties met een specifieke foto.
Sommige herinneringen blijven een leven lang hangen, 
maar hebben soms een klein duwtje nodig om aan de oppervlakte te komen.

We beginnen eind 1952!

Tante Nonneke op bezoek naar aanleiding van de verkiezingen eind oktober 1952.

Kek dankt haar naam (Cécile) aan het feit dat tante Nonne een ‘roeping’ had en op 
 25 maart 1952 is ingetreden in de Carmel in Brugge. 
Die roeping met de keuze voor de Carmel is een apart verhaal.
De datum van intrede had ze zelf gekozen: het is in de katholieke kerk het feest van Maria boodschap, of met andere woorden het tijdstip van de ‘onbevlekte ontvangenis’.
Haar nonnennaam werd dan ook Soeur Marie Baptiste van de Annonciatie, een mond vol.
Kek werd een paar weken later geboren, en Pépé moest en zou terug een Cécilleke hebben!
Tante Nonne kreeg de naam Cécile naar de patroonheilige van de muziek, de Heilige Caecilia.
Pépé was muzikaal! Hij was violist en actief in koren en orkesten in Emelgem en Izegem (toen nog aparte entiteiten). Ook tante Nonne was muzikaal. Ze heeft in de Carmel tot op het laatst viool gespeeld.
Over tante Nonne schreef Kek al eerder een verhaal, op haar oude blogstek. De foto’s zijn weg, het verhaal staat er nog!
 

En ooooh wat werd dat Cécilleke op de handen gedragen!

Op de bovenste foto met tante Edith, die heel zeker veel van de kleedjes genaaid heeft die Kek aan had
En Tante Trees, hieronder, die breide…



De herinneringen aan de twee tantes, en de activiteiten samen, zijn bijna onuitputtelijk.
Die tantes woonden toen nog thuis, zeker tot Kek haar zeven-acht jaar.
In een tweepersoonsbed slapen met een tante was een hele opgave. Kek rolde altijd naar de tante toe. De oplossing werd gevonden in het tussen beiden leggen van een opgerolde deken.

Met Bobbie, wat later

In het album zitten meer dan 10 foto’s met Bobbie.
Een bravere hond kwam Kek later nooit meer tegen.
Bij de middelste foto zitten we op het achterste terras.
Dat terras speelde een belangrijke rol.
Familie en bekenden kwamen langs daar binnen,
zo ook het ‘brood aan huis’ door Lutgarde (tante Nunu) Verhaeghe.


Op dat terras hing in de kersentijd een koord, of twee koorden, die verbonden waren met bellen in de kersenbomen. We kregen dan van Mémé (Vanderschaeve) de opdracht om, van zodra een vogel zich aan de kersen waagde, aan de koord te trekken om te bellen en de vogels te verjagen.

Dat was natuurlijk maar eventjes leuk, en we vergaten al snel onze plicht.
Als het buiten wat te lang stil was, kwam Mémé kijken, en owee: de boom zat vol vogels!

Op dat terras werd ook spinazie gehakt.
In een grote houten bak met opstaande randen, werden bergen spinazie fijngehakt met een groot mes. 
In Kek haar herinnering mocht zij dat echt doen.
Het was heel fascinerend om te zien wat er van die berg spinazie overbleef.
We aten die dan, gestoofd en met gebakken broodkorstjes, Mémé met haar kromme vork.
Dat was altijd een zalig maaltje!
Soms vergat ze de croutons op het vuur, en dan waren die ‘lichtelijk’ verbrand.
Maar dat gaf niet: ‘dat kuist de darmen’!

Na het eten werden er middagdutjes gedaan in de keuken:
Mémé in haar zetel, de tantes op drie tegeneen geschoven stoelen.
Kek moest zich dan stil bezighouden aan de tafel.
Pépé deed zijn middagdutje in het salon.


Kek verbleef voor en na de geboorte van Filip in de Guido Gezellestraat.

Op het terras aan de voorkant van de villa in de Guido Gezellestraat

Kek heeft zoveel herinneringen aan die plek met de nephouten begrenzing…
Er bestaat tegenwoordig een naam voor het fenomeen: cementrustiek, ook wel faux bois genoemd.
Waarmee men bedoelt: bouwsels uit een soort beton die op een kunstmatige manier de natuur nabootsen.
Kek vond dat heel bijzondere bouwsels en dat terras was een zeer geliefde speelplek.
In de dikke ‘stammen’ die rechtop stonden, werden soms geraniums of andere bloemen gezet.
Nog af en toe komt deze setting in Kek haar dromen voor.



De stamhouders!
Een meisje, dat was allemaal goed en wel maar een jongen… die zou de naam verder zetten.

Een pop dient om uiteen te halen!


Op de trappen: Filip met Jan Verhaeghe, allebei geboren op 18 april 1953
Waarom tante Grietje en nonkel André (Verhaeghe) daar met Jan op bezoek waren, weet Kek niet.

In de Guido Gezellestraat was er zoveel aandacht voor de kleinkinderen, echte warme aandacht!
Het was er absoluut een tweede thuis, een extra dimensie aan Kek haar kindertijd.
 Tantes en grootouders werkten zich niet echt uit de naad om het ons, de kinders naar de zin te maken.
Ze hadden het naar hun zin met ons.
Kek kan de liefde van de tantes én de grootouders nog zeer levendig terug oproepen!

Twee foto’s voor de bloeiende perenboom.
De Poire Williams waren Mémé haar lievelingsperen. Toen we groter werden, en de spelletjes wilder, kon ze écht heel boos worden als er een bloesemtak afbrak.

Naast de perenboom liep een paadje naar het achterpoortje. 
Vandaar kwam je bij de garage en de fabrieksgebouwen.
In een eerste deel van de fabriek gebeurde vanalles voor het huishouden.
En over het meeste dat daar gebeurde hing een waas van geheimzinnigheid.
En over veel van wat daar gebeurde, zwaaide tante Edith de plak.
Daar werden gipsfiguurtjes gegoten.
Daar werden pannenkoeken gebakken.
Het was een stapelplaats van bijna alles wat niet in huis binnen mocht.
Vandaar kwam het hout dat gebruikt werd om water te warmen voor het bad. 
Het was zalig om bij Mémé en Pépé in bad te gaan, zelfs de voorbereiding ervan was geweldig. Het wachten tot het water in de grote boiler opgewarmd was…
In de Kapellestraat kwam pas later een bad.

Pépé in werkoutfit met Paul, Filip-die-er-niet-graag-bij-is, en Kek die speels plagend Pépé in zijn nek kriebelt
Vermits de nieuwe leestenfabriek in de Kapellestraat naast ‘ons’ huis lag, kwam Pépé geregeld eens binnenspringen.

Onder de grote cederboom in de voortuin bij de villa
Onmogelijk om je een vrediger tafereel voor de geest te halen …
Die cederboom was een van Kek haar favorieten daar in de tuin, 
leverancier van kerstgroen en ‘dennenappels’ tot ver in haar middelbaar!

De villa onder de sneeuw!
Ergens helemaal boven, onder het dak met een klein ovalen raampje, had nonkel Riki zijn kamertje.
Het was zoooo spannend om daar eens binnen te mogen!

Het huis was niet hun eigendom.
Pépé heeft nooit een eigen huis gehad of gewild.
 ‘Al wat je hebt, daar moet je voor zorgen’, zei hij dan.
Tante Nonne heeft ooit heel het verhaal verteld over de huizen waar ze vroeger woonden. 
Over hoe Pépé op voorhand vennoten zocht om weg te kunnen bij ‘Talons et Formes’ uit Izegem en ‘op zijn eigen’ te kunnen beginnen. De villa in de Guido Gezellestraat had een fabrieksgebouw achteraan, en dat werd (voorlopig) geschikt bevonden om een eigen bedrijf te beginnen.
 De verhuis met de camion en alle meubels en kinderen er op, ze wist er nog alles van.
En dat Mémé zeer content was dat ze eindelijk in een treffelijk huis ging wonen.
En ‘t was allicht een goeie deal dat hij gesloten had met een van de notabelen van Emelgem, dokter Baert.
Pépé kon dat ook echt, een bedrijf ‘op zijn eigen’ beginnen.
Als leraar aan de stedelijke Nijverheidsschool in Izegem wist hij alles over boekhouden en over de organisatie van een bedrijf.
Ooit kreeg Kek les steno van hem. 
Dat was leuk en een echte ontdekking dat secretaresses op die manier noteerden.
Bij Kek ging het natuurlijk niet sneller dan gewoon schrijven.

Januari 1956
Een foto die aansluit op een uit de vorige blog

Ze moeten Filip wel met drie in bedwang houden.
Helemaal rechts: tante Marie!
Mémé haar moeder is vroeg gestorven en haar zus, tante Marie heeft zich toen over haar ontfermd.
Later is er ruzie gekomen tussen tante Marie en Mémé.
Kek heeft nooit geweten wat de aanleiding was.
Het onderwerp was taboe.




Onder de cederboom, zomer 1956
Zou tante Edith teveel bloemetjes stof gehad hebben en al snel nog een hemdje voor Filip gemaakt hebben?

We lijken wel complementair…
Op de achtergrond de drie kleine raampjes van de kelder, en het grote raam van de keuken.
In de kelder werden veel appelen en peren bewaard, en soms soep.
Na een paar dagen kon het wel eens gebeuren dat de soep een beetje zuur geworden was…
Mémé rook noch proefde het. 
Wij wel, maar er was geen ontkomen aan.

Mee in de processie

Zoals allicht in elke katholieke gemeente in die tijd, trok ook in Emelgem de processie door de straten.
Tante Edith als Engel, Kek als ik weet niet wat…
Kek kan zich nog de nerveuze drukte herinneren over kleren die we moesten passen en die tijdig klaar moesten zijn.
 De witte  handschoentjes waren het beste van heel het gebeuren!
En die vleugels van tante Edith waren zacht…

Een tweede uitje naar zee: Nieuwpoort.

Dat uitje was met een overnachting. Er is een vage herinnering aan dat hotelletje, waar niet veel mocht. 
Het is bij die ene keer gebleven, want zoals in vorige blog aangehaald: Kek haar vader hield echt niet van de zee.
Mémé en tante Trees waren er bij!

Met een gocart rijden mocht wel.

Met Paul had nonkel Riki eindelijk een bondgenoot: het klikte tussen die twee!



Met de studentenpetjes van nonkel Riki op het fietske in huis

Kerst 1956
Wild rondgerij, en ruzie: wie welk petje… 
en daarna ‘rustig’ in de zetel voor een groepsfotootje

Met 4 in die heerlijke zetel!

Op de achtergrond, boven Filip zijn hoofd, staat een opgezette Vlaamse Gaai.
Kek liep daar graag eens mee rond, en soms mocht dat ook!

Deze lichtjes chaotische foto valt op tussen alle geposeerde foto’s in het album.

De meeste foto’s zijn door Pépé genomen. 
Hij was een fotograaf van het eerste uur.
Kek heeft zelfs nog een paar negatieven op glas uit zijn beginperiode teruggevonden.
Het is Pépé geweest die voor Kek een eerste fototoestel, een Practica, kocht.

En hier was het album vol.
  De stroom herinneringen aan de zalige kindertijd daar in de villa is natuurlijk allesbehalve afgewerkt.

Kek wil deze blog graag afsluiten met een gedicht van Ida Gerhardt.
Ida schreef het bij de begrafenis van de dichter M. NIJHOFF

Gedenk nu de aarde opengaat

het kind, dat leefde in zijn gelaat
en dat de lei heeft volgeschreven.
God alleen wist dat het nadien
de grote nieuwe brug wou zien.
De engelen gaven vrijgeleide.

Hij is reeds aan de overzijde.

Mémé is al ‘aan de overzijde’ sinds 1978, Pépé sinds 1989.
Ze hebben allebei hun lei goed volgeschreven, en daar is Kek heel dankbaar voor!


Standaard
geschiedenis, Uncategorized

Geschiedenis in zwart-wit, deel 1

WEGGAAN
Als een auto die lang in de regen gestaan heeft
optrekt en wegrijdt, blijft waar hij stond achter
een plek die zich van de rest van de straat
onderscheidt, even nog, tot hij ook nat is
en niet afzonderlijk meer bestaat.

Dat is wat blijft als je weggaat.

Dit gedicht van Anton Korteweg lijkt een mooie opening voor deze blog.
Want ja, grootouders en al een pak nonkels uit dit deel geschiedenis, zijn het droge plekkenstadium al even voorbij.
En toch …
Een beetje geschiedenis eerst

Een bezoek aan tante Jeanne op weg naar de Plataan – na maanden Coronaisolatie- levert een doos prentjes en een fotoalbum op.
Tante Jeanne heeft blijkbaar opgeruimd.

Die doos, die prentjes, zo’n albums: 
hoe die op een halve eeuw compleet verdwenen zijn!

Wat hier volgt, is een selectie van foto’s uit tante Jeanne haar fotoboek. Misschien is dat boek nog een erfenis van haar ouders, alhoewel die daar echt niet mee bezig waren.
De foto’s zijn fragmenten uit een ver verleden, ze geven alleszins geen volledig beeld.
Het is voor Kek in elk geval een duik in het verleden …


De familie Verhaeghe-Petillon: 

Pépé en Mémé Bakkers, André, Marie-José, Raphaël en 
vooraan Tillo, Lutgarde en Marie-Jeanne
Als Kek deze foto ziet moet ze altijd denken aan het liedje ‘toen was geluk heel gewoon’, dat liedje van Gerard Cox.
De twee jongsten hebben echte deugnieten trekskes…
Deze foto dook trouwens al eens vroeger op: kijk!


De drie jongens: Tillo, Raphaël en André, in de tuin achter de bakkerij
Van de meisjes is er, althans in dit fotoalbum, geen aparte foto.
Op de achtergrond is de hoektoren van het art-décogebouw Eperon d’Or te zien: de vroegere hofleverancier van schoenen, Izegems trots, 
en sinds 2018 na grondige renovatie een industrieel museum (schoenen, leesten en borstels).
De tuin van het huis in de Statiestraat grensde (en grenst allicht nog steeds) aan de spoorlijn Brugge-Kortrijk, vlakbij station Izegem.
Als je daar als kind ging logeren, dan kon je de eerste avonden niet inslapen door de treinen.
Overdag was het een belevenis om naar de treinen te kijken aan de betonnen afsluiting, het liefst half op die afsluiting. Kek kan zich nog levendig de geur van die afsluiting, vermengd met spoorweglucht en bakkerijlucht, herinneren.
Eigenlijk waren de treinen, naast kijken en ‘helpen’ in de bakkerij zowat de enige activiteit bij Pépé en Mémé Bakkers. Kek was gefascineerd door de grote deegkneedmachine, die na elke kneedsessie grondig gereinigd moest worden, en door de routineuse handelingen bij het vormen van broden uit afgewogen klompen deeg. Blokken gist van zeker een kilo waren verpakt in vettig papier, dat later op de buiten-WC dienst deed. De hout gestookte oven en de lange houten scheppen om brood uit de oven te halen waren indrukwekkend.
Een ander soort activiteit in de Statiestraat was: 
rozijntjes uit de gigantische jute zakken op de voorraadzolder boven de bakkerij gaan snoepen, wat eigenlijk zeer spannend was, want ten strengste verboden.
Een dag kon daar lang duren, veel tijd om met kinderen bezig te zijn was er bij bakkers niet. Er was de bakkerij, de winkel en de broodronde met de bakfiets!
Als de broden uit de oven kwamen, en ze op verschillende plaatsen een beetje tegen elkaar gelegen hadden, ontstonden en ‘korstjes’ bij het losmaken.
Die er af trekken, en opsmikkelen terwijl de broden op houten rekken stonden af te koelen, was een waar genot.
Op een keer had Kek weliswaar een beetje overdreven, en een vuistdik gat uit de zijkant van een brood gesmuld. Mémé Bakkers ontdekte het maar in de winkel, toen ze het brood voor iemand aan het inpakken was.
Korstjes smikkelen was daarna nooit nog hetzelfde.


Naast het huis in de Kapelstraat, 1952, met op de achtergrond rechts de leestenfabriek, links de zagerij. 


Baby Kek, onder toeziend oog van Beethoven op de schouw, de originele…
Later waren er ineens twee Beethovens in huis.
Zo te zien was er in die tijd nog geen verwarming in de ‘salon’.
In de nis waar het jonge gezinnetje voor de foto poseert, hebben achtereenvolgend een kolenkachel en verschillende houtkachels gestaan. We hadden nu eenmaal hout aan huis, door de overschotten van de leestenproductie. 
En toen kwam centrale verwarming (en dat was vrij laat al, Kek zat al op de universiteit) en werd de schouw terug dicht gemaakt werd.
Volgens Kek haar vader was Beethoven, naast Bach en Brahms een van de drie grote B’s. Later vond hij dat Bartók er ook bij moest horen.


Een eerste broertje, Filip, 1953


Een zeldzaam uitstapje naar zee, Oostende
Kek haar vader hield niet van zee, vooral niet van zand en drukte.
Na zijn dubbele dagtaak bracht hij zijn zondagen het liefst door met muziek luisteren, hoogstens eens een uitje naar een of ander militair kerkhof in de Westhoek. De gastenboeken waar Kek iets ‘mocht’ in schrijven zijn niet te tellen.


Met Lutgarde als oppas, bijna geen speelgoed, en heel vreemde strandkledij




Er zijn veel gaten in de geschiedenis volgens tante Jeanne haar fotoboek: 
hier is nummer vier, Martine, geboren.
januari 1957



Hier klopt iets niet met de chronologie in het fotoboek
Deze foto kan niet dateren van na de geboorte van Martine.
Paul is daar zo te zien ongeveer 1 jaar.
Er waren in die tijd regelmatig feestjes en huize Vanderschaeve-Verhaeghe.
Hoe daar vanuit dat kleine keukentje in Mémé haar huis voor zoveel mensen een driegangenmenu op tafel gezet kon worden, kunnen we ons nu in onze keukens amper nog voorstellen. 
Kek herinnert zich nog wel dat kroketten en chocomousse altijd de dag op voorhand gemaakt werden 
en dan in de kelder koud bewaard.
Vaak werd de soep ook al van te voren gemaakt.
En op het menu stond uiteraard rosbief of gebraad, met groentenkrans en kroketten.
Eenvoudige Vlaamse kost…
Bijna alle tantes en nonkels zijn er hier bij: Raphaël, Tillo, Trees, Riki, Marie-Jeanne, Lutgarde en Edith
De kinderen hadden elk hun persoonlijke coach.
En nonkel Riki is echt geen jonge reus, hij zit allicht op de vensterbank.


Later of vroeger, in elk geval een andere keer aan de kleren gezien:
 trio tantes met Paul, Kek, Filip
Vermoedelijk een sessie oppas tijdens een uitje van de ouders.
Aan zo’n uitje zonder kinderen had Kek haar vader op tijd en stond echt nood.

Op de achtergrond op de foto, op de boiserie, een beeldje van priester Louis-Marie de Montfort
Veel kans dat de naam u evenmin iets zegt als de eerste keer dat Kek hem las. 
 En toch is er een Wikipedia pagina over.
Kek haar vader moet daar kennis mee gemaakt hebben in een of ander klooster alwaar ze met de Scola hun gregoriaans gingen vervolmaken. Oprecht gelovig als hij was, had hij bovendien een zwak voor Maria, vandaar misschien dat beeldje?
Omdat haar vader veel te vroeg gestorven is, op zijn 53ste, zijn veel dingen waarvoor Kek  zich pas later ging interesseren, nooit verduidelijkt.
In elk geval: het beeldje stond toen eenzaam in een hoek op de boiserie, kreeg gedurende heel Kek haar jeugd gezelschap van andere prullaria, en staat sinds het leegmaken van het ouderlijk huis nu in Kek haar huis, als aandenken.




Mémé (Marie-José) en Mémé Bakkers, tijdens weer een feestje in de Kapelstraat

Er vloeide vaak rijkelijk bier en er werd steevast gekaart: manillen natuurlijk.
Zijnde een bakkersvrouw gezegend met een man en zonen die graag eens uitgebreid op café gingen, sprak Mémé Bakkers regelmatig de gevleugelde woorden “waar de brouwer langs geweest is, moet de bakker niet meer komen” .

En één van de merkwaardigste foto’s uit het boek, op weer een ander feest:

Mémé en Pépé Bakkers

Ze zaten niet samen aan tafel, maar met wat knip- en plakwerk toch weer wel.
Photoshop avant la lettre…

Verder in het boek staan nog ondermeer nog foto’s van de kleuters die tante Jeanne in vele klassen had, de geboortes en doopsels van de eerste kinderen bij Lutgarde, …

Nu Kek deze duik in de geschiedenis nam, is ze ook benieuwd naar de andere kant van de familie.
De fotoboeken van Mémé en Pépé Vanderschaeve liggen hier al jaren in een kast, dus …

Maar laten we eindigen met de laatste zin van het hoofdstuk 5 uit het boek 
De dood de baas van Harry Kuitert.
Het boek geeft zeer interessante beschouwingen bij gedichten over dood.
Het is absoluut niet luguber, want het leven komt altijd op het voorplan.
Het hoofdstuk 5 begint zoals deze blog met het gedicht van Korteweg.
Na een bespreking door de auteur, met centraal de vraag wat en óf er iets van iemand overblijft na zijn dood, en met een omweg langs Plato en Socrates eindigt het hoofdstuk met volgende zin:
What will survive of us is love.
(Het is de laatste zin uit een gedicht van Philip Larkin over een graftombe in Arundel)
Het is hetgeen Kek alleszins van Mémé Bakkers onthoudt!





Standaard